Vreemde ogen zien meer: “In het Arabisch komt eerst God, daarna je familie. In Nederland ontdekte ik het woord ‘ik’. Dat was het mooiste woord dat ik leerde. Maar daarna dacht ik, het is ook het eenzaamste woord dat ik ken”, aldus Rodaan al-Galidi, sinds 1998 in Nederland, schrijver van de best-seller ‘Hoe ik talent voor het leven kreeg’, eerder bekroond met de Literatuurprijs van de Europese Unie en kort daarna gezakt voor het inburgeringsexamen[1].
Het klinkt misschien raar, maar volgens mij is deze kernachtige observatie de sleutel voor de oplossing van de drie grootste maatschappelijke problemen van dit moment:
- Gebrek aan productiviteit over een wat langere termijn, dat is ons eerste grote probleem. Het CBS rapporteert inmiddels over het 1e kwartaal 2016 een breed gedragen groei en stelt bovendien vast dat deze groei al acht kwartalen op rij is, maar het stelt tegelijk dat de banengroei beperkt blijft[2]. Op deze manier duurt het nog wel even voor de groeiachterstand die vanaf de crisis in 2008 ontstond, is ingelopen. Het gevolg zien we om ons heen: thuiszorgers die worden afgeknepen, winkel- en kantoorpersoneel dat aan de dijk wordt gezet en kinderen die van tijdelijk contract naar zzp-klus ‘hoppen’, geen goede baan kunnen vinden en daardoor ook moeilijk aan een huis kunnen komen en een gezin kunnen stichten. Bovendien, als we wat ‘voorbij Vaals’ kijken, zien we dat Europa wordt omzoomd door een “gordel van onzekerheid”[3]: Putin, woestijnbarbaren, corrupte en moordzuchtige regimes zorgen voor onrust en vluchtelingenstromen die onze samenleving dreigen te ontwrichten, terwijl het ons structureel aan middelen (financieel, militair en diplomatiek) om de veroorzakers van deze onrust en ellende enigszins in toom te houden.
- Ons tweede grote probleem is dat veel burgers – mede door de economische onzekerheid – de toekomst van henzelf en van hun kinderen vrezen en daarom ontevreden zijn. Het is paradoxaal: onderzoek na onderzoek blijken we tot de gelukkigste volken ter wereld te horen. Niettemin blijkt in (sociale) media, in opiniepeilingen en ander onderzoek grote ontevredenheid met het heden en grote ongerustheid over de toekomst. “Met mij gaat het goed, met de samenleving niet”, is al sinds jaren een vast patroon dat het Sociaal en Cultureel Planbureau vaststelt bij een belangrijk deel van de bevolking. Het wangedrag van banken, de hebzucht van topmannen en de dure redding van de Euro: het staat nog op ieders netvlies. De ‘gewone man’ mag ervoor bloeden.
- Met name lager opgeleiden hebben het gevoel niet meer mee te tellen. Juist hún werk is overgenomen door bedrijven in het buitenland, of door buitenlanders in het eigen bedrijf. In contact met ‘instanties’ die er zouden moeten zijn om hen te helpen, komen zij juist terecht in voor hen onbegrijpelijke procedures met onvoorspelbare uitkomsten. Intussen laten hoger opgeleiden hen als ‘verliezers’ van de modernisering links liggen en vieren zij juist het succes en de excellentie van de uitblinkers. Het politieke systeem faalt inmiddels in zijn belangrijkste taak: het creëren van infrastructuur van vertrouwen, waarin allen mee kunnen doen, zonder zich verliezer of winnaar te voelen. Dat is ons derde probleem.
Wat er gebeurde terwijl wij bezig waren
Vanaf de jaren ’90 tot aan het rampjaar 2007 hadden we voornamelijk aandacht voor het vieren van de welvaart, die – zo bleek – op krediet was. Daarna waren we druk met het opruimen van het feest. Wat gebeurde er intussen? Drie maatschappelijke ontwikkelingen vallen op.
De ontwikkeling van ons productiesysteem
Wij hebben ons hoge niveau van welvaart en welzijn te danken aan een enorm verfijnd stelsel van arbeidsdeling. Eerst organiseerden we dat via grote hiërarchische, dat wil zeggen top-down aangestuurde organisaties. Aan het einde van de 20e eeuw bouwden we die weer af en was focus op ‘kerntaken’ het parool. Bedrijven en overheden zijn nu vooral regisseurs. In de praktijk van elke dag is er nauwelijks een product of dienst dat niet tot stand komt anders dan als resultaat van lange, complexe en vaak internationale transactieketens. Daarin gaat het overigens niet zelden mis. Het lijken vaak estafettes, waarbij de lopers wel hard lopen, maar slecht zijn in het overgeven van het ‘stokje’. De schakels van de ketens sluiten in de praktijk vaak niet goed op elkaar aan. Dit leidt tot overbodige transactiekosten, zoals onnodige wachttijden en disputen over kwaliteit. Daarom betalen we voor de huizen die we bouwen, voor de zorg die we verlenen en afnemen, voor het onderwijs dat we organiseren veel meer dan nodig is. Dat geldt voor overheid en het bedrijfsleven in dezelfde mate. (Neo-)klassieke economen zien dit hooguit als ‘collateral damage’. In de praktijk zijn deze overbodige transactiekosten echter een enorme rem op onze productiviteit die leidt tot het structureel achterblijven van de groei.[4]
Informatie-overvloed en het einde van de hiërarchie
Dat die hiërarchie als organisatieprincipe opeens heeft plaatsgemaakt voor horizontale ketens heeft een oorzaak: De informatie-overvloed. Daardoor beschikken we nu over veel meer en betere informatie over prijzen en kwaliteiten van allerlei producten en diensten en kunnen we dus de rekensom sneller maken: ‘make, or buy’? De vraag naar de kerntaken van een bedrijf volgt dan direct. Daarnaast en belangrijker nog, is dat de machtspositie van de ‘bazen’, die zij tot dan ontleenden aan het feit dat verwerving en verwerking van informatie een dure aangelegenheid was, rechtstreeks werd aangetast. Kwamen vroeger alle informatielijntjes bij hen uit en hadden medewerkers alleen maar zicht op hun eigen taak, nu – met alle info direct via het toetsenbord beschikbaar – hebben juist medewerkers de beste informatiepositie.
De ‘ik’-gerichte samenleving
Hand in hand met de groei van de welvaart is de verzorgingsstaat opgebouwd, die collectieve voorzieningen heeft opgeleverd van zeer hoog niveau. Gebaseerd op het principe van ‘gelijke monniken, gelijke kappen’ heeft de verzorgingsstaat ons wijzer, slimmer en gezonder dan ooit gemaakt en daarmee ook zelfbewuster en assertiever dan ooit. Het systeem van ‘gelijke monniken’ levert in de praktijk dus vooral ongelijke monniken, die het recht op het eigen ‘ik’ opeisen. De overheid gaat hierin mee en spreekt deze zelfde ‘ik’ inmiddels aan om ‘alles uit zich zelf te halen’, zelf keuzes te maken in voorzieningen die vroeger als ‘nutsvoorziening’ golden, om werkloosheid te zien als een persoonlijk probleem en om als mantelzorger op te treden. We zijn dus in een ‘ik’-gerichte samenleving terecht gekomen.
Wantrouwen versus onmacht
Door de overgang naar een ‘estafette-economie’ zonder goede regie verliezen we productiviteit. Jongere generaties dreigen af te glijden naar een lager welvaartsniveau. De ‘ik’-gerichte samenleving dwingt politici en bestuurders maatwerkvoorzieningen te beloven. Maar doordat de organisaties waarover ze denken baas te zijn nauwelijks nog hiërarchisch kunnen worden aangestuurd, kunnen ze dit in de praktijk niet waarmaken. Dat voedt het wantrouwen en de ontevredenheid van burgers, in het bijzonder zij – overwegend lager en middelbaar opgeleid – die toch al het gevoel hebben niet meer mee te kunnen en mogen doen en zich de verliezers van de ‘ver-ik-ificering’ weten. De verantwoordelijke elites doen wat ze kunnen, maar zonder succes. Als winnaars valt het hen moeilijk te begrijpen dat de emancipatie van het ‘ik’ niet voor iedereen een ‘zegen’ is. Bovendien zien ze niet dat in de jaren die zij ploeterden in hun organisatie om aan de top te komen, die organisatie eigenlijk helemaal niet meer tot effectieve sturing in staat is, omdat de hiërarchie als besturingsmechanisme inmiddels een fictie is geworden. De enorme verspilling, vaak veroorzaakt door ongecoördineerde top-down aansturing van elk van de schakels in de keten, zien ze niet. Bij keten problemen ligt de fout bijna altijd ‘elders’. Niemand lijkt er vat op te krijgen.
De waardevolle verbinding
Is dus de emancipatie van het ‘ik’ te ver doorgeschoten? Moeten we niet ‘terug’? Dat is een nostalgische, maar niet echt verleidelijke gedachte. ‘Ik’ is het mooiste woord dat er is. Niet de groep, de familie, de clan, de stam, het volk, de koning, of de priester, maar alleen ikzelf bepaal wie ‘ik’ ben. Ik acteer: ik doe en ik speel. Maar ‘ik’ kan ook het eenzaamste woord zijn dat er is. Een samenstel van als atomen naast elkaar levende individuen is geen samen-leving, maar een amorfe massa, vatbaar voor de simpele boodschappen van ‘grote leiders’. Deze maakt slechts enkelen gelukkig en leidt tot het einde van de welvaart, die bestaat immers bij de gratie van (heel vergaande) specialisatie enerzijds en goede coördinatie tussen alle specialisten anderzijds.
De problemen van de ‘ik’-gerichte samenleving kunnen we niet oplossen met de oude concepten die hen juist hebben veroorzaakt. Het is tijd voor een nieuw perspectief. Laten we ophouden het ‘ik’, het individu, de eenheid als uitgangspunt te nemen. In plaats daarvan moeten we juist de verbinding, de transactie tussen individuen en eenheden beschouwen als de basiseenheid waarop staat en samenleving zijn gebouwd. De geëmancipeerde ‘ik’ is steeds vrijer in de keuze van de ketens waarin hij zich wil verbinden. Maar die zegen kan makkelijk verkeren in een vloek als het niet lukt om tot waardevolle verbindingen te komen, een verbinding die voor beide partijen een ‘plus’ oplevert. Daar ligt ook de crux van het vernieuwingsprogramma dat nu urgent is: het is de hoogste tijd om een nieuwe vertrouwensinfrastructuur te ontwikkelen, waardoor ‘acterende burgers’ snel, effectief en efficiënt waardevolle verbindingen leggen. Daarmee dragen we de ‘estafettestokjes’ sneller over, verliezen we minder en groeit onze productiviteit, zodat jongeren niet meer hoeven vrezen voor verarming en hun ouders niet meer voor de toekomst van hun kinderen en hen zelf: ‘Ik’ blijft het mooiste woord, maar is niet langer het eenzaamste.
Met dank aan de vreemde ogen van Rodaan al-Galidi.
[1] Trouw, 23 januari 2016: http://www.trouw.nl/tr/nl/36561/Asielbeleid/article/detail/4230968/2016/01/23/Negen-jaar-azc-de-tol-van-doelloos-wachten.dhtml
[2] https://www.cbs.nl/nl-nl/nieuws/2016/19/economie-groeit-gestaag-door
[3] Zie J. Holslag, de kracht van het paradijs, Amsterdam 2015, p. 329 e.v.
[4] Omdat economen als regel weinig aandacht hebben voor dit soort kosten is er ook weinig onderzoek gedaan naar de hoogte van transactiekosten. Wel bekend is dat in de bouw officieel wordt uitgegaan van zo’n 10% aan ‘faal- en herstelkosten’. Praktijkmensen denken dat dit percentage een onderschatting is. Daarnaast is er onderzoek naar administratieve lasten (een deel van transactiekosten), dat aangeeft dat in specifieke cases door een andere inrichting van ketens voordelen van tussen de 10% en 30% kan worden bereikt.