Wie zich wil bezig houden met de ‘Publieke Ruimte’ als de omgeving waarin Acterende Burgers (al dan niet) tot waardevolle verbindingen kunnen komen ontkomt er niet aan het boek van Habermas uit 1962 ‘Strukturwandel der Öffentlichkeit’ te lezen. Ik heb het overigens in de Engelstalige versie gelezen: The Structural Transformation of the Public Sphere, an inquiry into a category of bourgeois society.
Habermas’ opgave was – zo blijkt uit zijn voorwoord – om het fenomeen van de “bourgeois public sphere” (de “bürgerliche Öffentlichkeit) te analyseren. Hij kiest voor een aanpak die tegelijk sociologisch en historisch is. Daarbij ligt de focus op het liberale model van deze burgerlijke publieke ruimte, zoals wij dat op dit moment kennen.
Habermas analyseert in dit boek het ontstaan van deze ‘Öffentlichkeit’, in het Engels vertaald als ‘Public Sphere’ en daarmee in het Nederlands gelijk te stellen met ‘Publieke Ruimte’. Een ‘publieke ruimte’ ontstond pas door een emancipatieproces, waarbij mensen rechten kregen van hun (over-)heerser tot het beschikken over een ‘private ruimte’. Dit gebeurt in Europa in de 16e eeuw. Tegelijk ontstaat er in die periode iets van een ‘publieke autoriteit’, de ‘staat’, die een zekere zelfstandigheid krijgt tegenover de. Zo ontwikkelt zich een maatschappelijke structuur met daarin een statelijk domein, gedefinieerd door het monopolie op belastingheffing en een privaat domein, waarin mensen in eigen gezins- en familieverband recht hebben op hun eigenheid. Daartussen is er een ‘publieke ruimte’ die ten principale privaat is, maar dat toch tussen het private en het statelijke domein zit. In deze publieke ruimte waren overigens alleen zij die bezit hadden, welkom. Voor deze bourgeois was het belangrijk dat ‘transacties’, de vrije uitwisseling tussen burgers, gegarandeerd zou worden. Daartoe moeten de – bezittende – burgers de wetgevende macht onder controle krijgen, want alleen met de macht om de staat en om zich zelf aan wetten te binden kon dit “publiek van private personen” zekerheid verkrijgen over de continuïteit van de eigen vrijheid in de vrije markt. Habermas beschrijft (hoofdstuk 10 en 11) dat het recht om transacties vrij te kunnen uitvoeren een belangrijke, wat mij betreft de belangrijkste, drager is van de publieke ruimte.
Zoals gezegd: de ‘publieke ruimte’, zoals deze tussen de 17e en de 19e eeuw ontstond was een ruimte waarin alleen de bezitters waren toegelaten. Zij die alleen hun eigen arbeid te verkopen hadden geen toegang. Pas met realiseren van het algemeen kiesrecht in het begin van de 20e eeuw ontstond de doorbraak, met – volgens Habermas – als gevolg dat de bourgeoisie – met de toelating van steeds meer eigendom-lozen en matig opgeleiden tot de publieke ruimte zelf steeds meer afstand tot die publieke ruimte ging nemen.
Habermas analyseert ook de ontwikkeling van de publieke ruimte bij de overgang van de liberale constitutionele rechtstaat naar de sociale welvaartsstaat. Hij is daarbij kritisch over de opheffing van scheidslijnen tussen staat en samenleving.
Vanuit de analyse van Habermas denk ik dat we in een volgend ontwikkelingsstadium terecht zijn gekomen:
- Aanvankelijk was de bourgeois publieke ruimte alleen toegankelijk was voor bezitters, die in beginsel allen goed waren opgeleid en daardoor een tegenwicht konden vormen tegen de machthebbers
- Met de vestiging van het algemeen kiesrecht werd de publieke ruimte ook toegankelijk voor de bezitlozen en matig opgeleiden, wat zowel tot catastrofes heeft geleid (met het gekozen Nazi-regime als ijzingwekkendste voorbeeld) als ook tot grote vooruitgang in de vorm van de welvaarts-, c.q. verzorgingsstaat;
- Nu ontstaat vanuit de verzorgingsstaat de potentie voor een volgende overgang, waarin de grote massa relatief hoog opgeleid is en er dus een daadwerkelijke publieke ruimte ontstaat, waarin allen kunnen meedoen en allen zich kritisch kunnen verhouden tot de machthebbers.
In de mate waarin dit lukt deze overgang te realiseren, zetten we een nieuwe stap in de emancipatie van de mens. Of dit lukt is echter allerminst zeker. Het hangt af van de mate waarin en de snelheid waarmee we de publieke ruimte democratisch kunnen vormgeven conform de ‘Lincolnnorm’: daadwerkelijke regering van, voor en door het volk.